Nederlands sportbeleid hapert

Nederland staat wereldwijd goed aangeschreven als het gaat om prestaties in de sport. Zowel het topsportbeleid als de inspanningen voor de breedtesport werpen hun vruchten af. Toch lijkt nieuw beleid de laatste jaren steeds minder effect te hebben.

Rijkssportbeleid
Niet eerder werd het rijkssportbeleid aan een dermate stelselmatige analyse onderworpen. Uit de studie komt naar voren dat Nederland als sportland internationaal goed scoort. Sportdeelname, voorzieningen en verenigingsnetwerk behoren tot de Europese top. De deelname aan sport en bewegen is gegroeid, aantallen sportblessures zijn gedaald en het topsportklimaat is verbeterd. De budgetten zijn gestegen en het sportbeleid is beter vervlochten met andere beleidsterreinen. Het sportbeleid heeft, met relatief beperkte middelen, aantoonbaar bijgedragen aan de preventieve gezondheid en aan onder andere cohesie, integratie en de leefbaarheid, zonder dat er sprake is van onbedoelde negatieve neveneffecten

Nieuwe sportconcepten
Binnen de meeste projecten wordt gerealiseerd wat daarover vantevoren was afgesproken. Nadere analyses van de programma’s Meedoen Alle Jeugd door Sport, Nationaal Actieplan Sport en Bewegen en Coaches aan de Top, laten zien dat het beleid daadwerkelijk effectief is. Mede door genoemde programma’s zijn 27.000 allochtone jeugdigen lid geworden van sportverenigingen, hebben 236.000 mensen deelgenomen aan nieuwe sportconcepten als Denken en Doen en Start-to-run, en konden bonden 98 coaches aanstellen en daarmee hun topsportprogrogramma’s professionaliseren.

Sportdoelstellingen
De laatste jaren echter stokken een aantal ontwikkelingen. Sinds 2006 gaan er niet meer mensen sporten en bewegen – ook de jeugd niet, waarvan de helft onvoldoende beweegt. De daling van de sportblessures zet niet door, en het aandeel verenigingssporters en sportvrijwilligers blijft achter bij wat het beleid voor zichzelf als doel heeft benoemd. Achterstanden in sport en bewegen blijken hardnekkiger dan gedacht en worden niet of nauwelijks kleiner. Nederlandse topsporters presteren goed, maar de geambieerde top-10 positie werd vooralsnog alleen in 2000 bij de Olympische Zomerspelen van Sydney gehaald. Bij de afgelopen drie Winterspelen lukte dat wel.

Gebrek aan tijd, kennis en geld
Dat het beleid niet altijd bereikt wat het zichzelf ten doel had gesteld, komt mede omdat pilots die succesvol bleken niet landelijk kunnen worden doorgevoerd omdat daarvoor het geld ontbreekt. Ook gebeurt het vaak dat programma’s later starten dan gepland, omdat het opstarten meer tijd kost dan gedacht. Verder staat gebrek aan kennis over wat wel en niet werkt in de praktijk (‘effectieve interventies’) een meer gerichte inzet van middelen in de weg. Het beleid is bovendien versnipperd. In verhouding tot de beperkte middelen (in 2010: 143 mln euro, dat is 1% van de totale begroting van VWS) is er sprake van een grote diversiteit aan onderwerpen en beleidsaccenten. Het ontbreken van een duidelijke wettelijke verankering maakt daarbij dat de sport niet altijd sterk staat in discussies over noodzakelijke bezuinigingen, bijvoorbeeld in kleinere gemeenten en bij het bewegingsonderwijs (waar lichamelijke opvoeding geen kernvak is).

Topsport
In de topsport wordt de top-10 ambitie bemoeilijkt doordat andere landen steeds meer investeren in de sport. De concurrentie wordt groter. Tot slot mag niet worden vergeten dat de invloed van het sportbeleid veelal beperkt is. Veel van het sportbeleid is er op gericht om mensen aan te zetten tot gedragsverandering (meer sporten bijvoorbeeld). Dat gedrag wordt beïnvloed door een groot scala aan factoren, die lang niet allemaal door het sportbeleid kunnen worden beïnvloed.

Aanbevelingen sportbeleid
Mede met het oog op verwezenlijking van de ambities zoals geformuleerd in het ‘OP2028’, worden de volgende aanbevelingen gedaan:

1. Investeer structureel in een beperkter aantal doelen en programma’s.
2. Onderbouw het beleid met kennis en ondersteun de branche hierin.
3. Stimuleer vooral dat zoveel mogelijk mensen plezier beleven aan sport, als actief sporter en als vrijwilliger, en leg daarbij minder de nadruk op de realisatie van maatschappelijke opgaven.
4. Breng het beleid onder in een sport- en beweegbeleid, met een pijler sport en een pijler bewegen.
5. Versterk de positie van sport in het politieke krachtenveld.
6. Bevorder vanuit het sport- en beweegbeleid de versterking van het bewegingsonderwijs.

Bron: persbericht W.J.H. Mulierinstituut

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *