Arnoud Odding van adviesbureau ODD publiceerde onlangs een blog, waarin hij zich afvroeg of de focus bij musea niet teveel ligt op het vergroten van het aantal bezoekers. Een herkenbaar verhaal, dat voor een deel ook op de recreatiesector van toepassing is…
Uit het disruptieve museum: […] Meer bezoekers is nog altijd de heilige graal waar de meeste musea naar zoeken. Maar is dat wel verstandig? Kijk naar een denkbeeldig, middelklein museum met een omzet van een half miljoen euro en 20.000 bezoekers per jaar. Dat museum krijgt volgend jaar een ton minder subsidie en moet dus in de aanval.
Met veel moeite krijgen ze een lokale sponsor bereid om € 20.000 bij te dragen. De overige € 80.000 moet uit extra publieksinkomsten komen. De toegangsprijs voor het museum is gemiddeld € 5 netto, best een flink bedrag voor een niet te groot museum. Om op dezelfde omzet als vorig jaar uit te komen moet het museum 16.000 bezoekers extra trekken. Dat museum moet dus bij een gelijkblijvend budget het bezoekersaantal bijna verdubbelen. Als ze dat lukt dan hebben ze in het verleden iets fout gedaan.
Beter is het om een ton extra te besparen (bijvoorbeeld op kassapersoneel en suppoosten) en nog maar uit te gaan van 10.000 bezoekers. Dat is een scenario dat veel haalbaarder is. De moraal van dit verhaal is dat voor de meeste musea de simpele truc van meer sponsors en meer bezoekers onrealistisch is. Die strategie is weggelegd voor een beperkt aantal grote musea in grotere steden. Die hebben het geld en het massapubliek om een unieke experience te bouwen.
Het net geopende Scheepvaartmuseum wil concurreren op de vrije tijdsmarkt met instellingen zoals de Efteling. Maar de vrije tijd is een verdringingsmarkt want daar hebben we steeds minder van. En daarom zal voor de meeste musea de heilige graal van de stijgende bezoekersaantallen een gifbeker blijken te zijn.
Maar hoe dan wel? Suggesties worden aangereikt in het boek het Disruptieve museum.
Blog door Arnoud Odding, ODD